De weg naar wat je bezielt
Book Brunch, 3 september, 2020, tekst: Alfred Birney, naar het Engels vertaald door David Doherty
Schrijver Alfred Birney over hoe zijn familiegeschiedenis leidde tot de totstandkoming van ‘De Tolk van Java’.
An unhappy childhood is a writer’s gold mine. Volgens een Nederlandse essayist is die quote afkomstig uit Partisan review, een Amerikaans periodiek dat gewijd was aan politiek en literatuur. De herkomst van het motto is een boekbespreking in dat periodiek, onder de titel ‘Twenty-seven stories’ door Isaac Rosenfeld. Het betreft een recensie van Nineteen stories (1949) van Graham Greene en A tree of night and other stories (1949) van Truman Capote in de juli-aflevering van 1949. De volledige zin luidt: ‘An unhappy childhood is a writer’s gold mine, and one valuable thing Greene gets out of it is an honest basis for his stories.’ De quote is dus feitelijk uit de context gehaald.
Als schrijver bepaal je zelf de context, maar je maakt jezelf ook schuldig aan het uit de context halen van gebeurtenissen, het gebruiken van mensen als modellen voor jouw romanfiguren en zelfs het verplaatsen van gebouwen of verleggen van rivieren, en dit alles in dienst van jouw proza.
Terug naar het begin. Mijn jeugd was meer dan ongelukkig. Het was een ramp. Mijn vader was een ramp, mijn moeder was een ramp, hun huwelijk was een ramp, ons gezinsleven was een ramp en toen het uiteenviel op mijn dertiende jaar, waren de daaropvolgende jaren in drie internaten ook een ramp. Gelukkig had ik mijn gitaar en was ik behept met een flinke dosis optimisme en neigde ik naar dromerijen bij de radio, zodat ik me er redelijk doorheen sleepte. Toen ik op mijn achttiende op straat stond, begon ik aan een zwerversbestaan met mijn gitaar op mijn nek, mooier gezegd ik leefde als een bohemien, dan krijgt het tenminste nog een romantisch cachet. Overal waar ik kwam riep ik dat ik ooit een boek zou gaan schrijven. Dat werd in die tijd, eind jaren zestig, begin jaren zeventig, zeker niet serieus genomen. Schrijvers waren zoiets als onbereikbare goden.
Toch begon ik met mijn eerste krabbels. Songteksten. Daarna poëzie. Toen sprookjes. Sprookjes zijn immers de eerste verhalen die je als mens te horen krijgt. In mijn geval waren het de oorlogsverhalen van mijn vader, maar dit terzijde. Volgden mijn eerste verhalen, die de strenge literaire tijdschriften nog niet haalden. In 1984 won ik een verhalenwedstrijd, uitgeschreven door een vooraanstaande landelijke krant. Het verhaal werd in een oplage van 75 exemplaren antiquarisch gedrukt en verspreid en is thans bijkans onbetaalbaar, nu ik de bestseller The Interpreter from Java op mijn naam heb staan.
Heb ik mijn jeugdervaringen, zoals beschreven in het derde hoofdstuk van The Interpreter from Java, direct ingezet als een an honest basis for my stories, zoals Isaac Rosenfeld over Graham Greene zou zeggen? Nee. Als ik schrijver wilde worden, dan moest ik zelfs de basis veronachtzamen, zo vond ik. Ik debuteerde in 1987 met pure fictie. Er was niets autobiografisch aan. Okay, ik gebruikte plaatsen die ik kende als decor. Vader, moeder, oorlog, mijn multiculturaliteit, niets van dat was te vinden in mijn debuut. Maar in mijn tweede roman kwam toch mijn vader, gefictionaliseerd uiteraard, al in een hoofdstuk om de hoek kijken. Ik besloot mijn familieverhaal als basis te gaan gebruiken. Dat deed ik in mijn derde roman, waarmee ik doorbrak in Nederland, en later in Indonesië. Ik maakte van mijn Chinese grootmoeder de grote afwezige hoofdpersoon, ik heb haar nooit gekend. Door mijn verhaallijnen te laten cirkelen rond die mysterieuze vrouw op Java, over wie mijn vader veel vertelde, kon ik allerlei motieven bespelen waar men in Nederland dol op bleek te zijn: mysterieuze Oosterse gebeurtenissen, een gebroken multicultureel gezin, racisme, tovenarij en een rootsreis naar het geboorteland van mijn vader. Naderhand vond ik dat ik mezelf tekort had gedaan: die vaderfiguur was te veel slachtoffer van zijn koloniale verleden, van zijn oorlogsverleden, van racisme die hij ontmoette in Nederland, het land van zijn dromen. Die oorlogswaanzinnige moest eens een ander gezicht krijgen. Ik kneedde hem om tot vechtsportleraar die zijn kinderen een rigide opvoeding gaf. Mijn familieverhaal was daarmee zeker niet verteld, maar ik was onderweg. Ik vluchtte weer terug naar pure fictie en aan het begin van dit millennium kwam ik met een roman waarin ik van mijn ouders variétéartiesten maakte – fantasierijker kon niet – en ik als enig kind werd opgevoed door een verzonnen grootmoeder.
Mijn schrijverscarrière kreeg een wending toen ik in 2002 als columnist bij de plaatselijk krant aan de slag ging. Ik leefde van meer schrijfopdrachten en keerde pas terug naar de verhalende literatuur in 2009. Het groeide uit tot een mini-trilogie waarin ik wederom grote cirkels trok rond mijn zogenaamde “goudmijn”. Je moet maar durven, want dat is het: het vergt moed.
Na al die romans, verhalen, essays, columns, artikelen en zelfs boekrecensies was ik in 2012 eindelijk zo ver om al dat “goud’ te delven. Ik liet alle literaire conventies varen, componeerde een meerstemmige roman en beschreef personen die niet ver van de werkelijkheid af stonden. Ik had door de jaren heen een enorm archief opgebouwd: interviews die ik mijn moeder afnam in 1986, een reisjournaal van mijn tochten over Java uit 1988, memoires van mijn vader, columns, korte verhalen, mailwisselingen, foto’s. Ik kon lang niet alles gebruiken om te herschrijven. Zoals het onmogelijk is je leven in een roman te vangen.
Als je terug kijkt op je leven lijkt alles fictie. Je kiest fragmenten die je in een compositie kunt verwerken. Mijn doel is niet de lezer alles te vertellen wat ik te vertellen heb, want dan krijg je een onvoltooid boek. Ik wil de lezer meenemen, oneerbiedig gezegd in het hart raken. Het leven is een ervaring. Zo is lezen ook een ervaring. Een literatuurwetenschapper zei tegen me: wanneer je als schrijver pijn lijdt tijdens het schrijven, dan moet jouw lezers ook pijn kunnen lijden. Ik ben heel diep afgedaald in mijn herinnering. Het was zwaar. Pas in het vijfde en laatste hoofdstuk keer ik met de lezer terug naar het heden, op zoek naar verlossing.
—
Op 3 september 2020, kwam in Londen de Engelse vertaling uit van ‘De Tolk van Java’, via uitgeverij Head of Zeus. Het boek is vertaald door David Doherty.