Author Country Media Name Year Topic , Translator

Gedwongen gevechten tussen Indonesiërs in 1947 – Trouw

Nederlandse militairen noemden het ‘godsgericht’, gedwongen gevechten tussen Indiërs* waarna ze de verliezer doodschoten

* De titel van dit stuk is bedacht door de redactie van Trouw. Met ‘Indiërs’ bedoelden zij waarschijnlijk mensen uit het voormalig Nederlands-Indië. Dit is verwarrend en incorrect, in het Nederlands worden mensen uit India doorgaans als ‘Indiërs’ aangeduid. De slachtoffers die in dit artikel beschreven staan en die door stichting K.U.K.B. worden vertegenwoordigd beschouwen zich in ieder geval als Indonesiërs.

Trouw, January 25, 2018, Text: Tineke Bennema and Yvonne Rieger-Rompas, Translation by Annemarie Toebosch

Hoge Nederlandse militairen hebben tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949) tweegevechten georganiseerd tussen inwoners van het toenmalige Nederlands-Indië die ze verdachten van verzet. Wie verloor, kreeg de kogel.

Wie won, werd beloofd te worden gespaard. Wie verloor, kreeg de kogel. Elf nabestaanden, afkomstig uit drie dorpen in Zuid-Sulawesi waar de gevechten plaatsvonden, maken nu een zaak aanhangig tegen de Nederlandse staat.

De tweegevechten werden al genoemd in een rapport dat de juristen C. van Rij en W. Stam opstelden in opdracht van de regering over wandaden in Zuid-Sulawesi. Dit rapport uit 1954 verdween in een la, net als de Excessennota uit 1969. De gedwongen man-tot-mangevechten zijn daardoor niet eerder breed onder de aandacht gekomen.

Onderzoekers Tineke Bennema en Yvonne Rieger-Rompas hebben nu vier gevallen in kaart gebracht. Zij vonden ook nabestaanden en getuigen in Indonesië.

Naast deze vier gevallen maakt het rapport van Van Rij en Stam melding van twee andere gevechten, wat het totale aantal op minimaal zes brengt. Nederlandse soldaten noemden de duels destijds ‘godsoordeel’ of ‘godsgericht’.

Het rapport van Van Rij en Stam noemt twee hoge militairen die verantwoordelijk waren voor de gevechten: de beruchte kolonel Raymond Westerling en kapitein Berthold Eduard Rijborz. Rijborz kreeg in 1947 een hoge militaire onderscheiding wegens moedig gedrag.

De elf nabestaanden willen de zaak nu aanhangig maken vanwege de tweegevechten, het geweld en de massa-executies daaromheen. Zij worden bijgestaan door advocate Liesbeth Zegveld. Zij zal een brief schrijven aan de staat waarin zij de zaak aan de orde stelt. Mocht de staat de affaire terzijde schuiven en de nabestaanden niet tegemoet willen komen, dan zal er een rechtszaak volgen, zoals in het verleden telkens gebeurde met dergelijke zaken door nabestaanden aangespannen.

Vechten voor je leven

Een van de elf nabestaanden die de zaak aanhangig maakt, is de 80-jarige Ambo Asse, die nog steeds in het bergdorpje Lisu woont, omringd door bos en rijstvelden. Hij is lang, tandeloos, met een scherpe blik achter een zwarte bril.

Ambo Asse: “Als kind zag ik de executies.” Beeld K.U.K.B.

Het staat in zijn geheugen gegrift: als tienjarige is hij getuige van een tweegevecht en massamoord in het dorp op 7 februari 1947.

Beheerst vertelt hij zijn verhaal. Alle inwoners van het dorp werden ‘s ochtends vroeg door Nederlandse soldaten van het Knil onder leiding van ‘een man met een rode sjaal en zonder pet’ bij elkaar gedreven op de markt. Asse: “De soldaten vroegen wie er de leiding had en deze moest aanwijzen wie er bij de opstand betrokken was. Iabu, een magere man, werd aangewezen door Beddu Tjolle, die een stuk groter was dan hij. Maar Iabu protesteerde en ontkende dat hij bij de opstandelingen hoorde.”

Omdat er geen duidelijke schuldige is, liet de commandant de mannen tegen elkaar vechten.

In 1954 presenteerden de juristen Van Rij en Stam een rapport over wandaden in Zuid-Sulawesi. In dit rapport, in opdracht van de Nederlandse regering, blijkt dat het om de beruchte kolonel Raymond Westerling gaat. Al ontkent hij daarin dat het duel op zijn initiatief gebeurde. Tijdens zijn ondervraging zegt hij wel dat hij daar optrad als ‘Openbaar Ministerie, rechter en beul’.

“Beddu Tjolle won natuurlijk”, vertelt Asse verder. “Iabu lag op de grond en werd doodgeschoten. Een gedeelte van de verzamelde mannen was op de vlucht geslagen. De soldaten wezen zeven mannen aan die hen moesten gaan zoeken en hun werd beloofd dat ze niet zouden worden doodgeschoten. Maar dat gebeurde uiteindelijk toch ook. Ik was een kind, ik heb de executies gezien, maar ik begreep er niets van. Hollandse militairen zagen we wel vaker, ze kwamen zelfs wel eens vissen. Dit gebeurde plotseling. Mijn vader wist te vluchten, maar hij is nog steeds vermist. De lijken werden door de families opgehaald en dat duurde tot in de avond.”

Op de plek van de massamoord staat nu een monument met 47 namen. Iabu is nummer 16. De juristen die het rapport schreven, noemen het tweegevecht ‘een geestelijke kwelling’.

Het decor van de tweegevechten waren de zuiveringsacties van het Knil en het Depot Speciale Troepen (DST). Het zou later de ‘Zuid-Celebes’ affaire gaan heten. Deze zuiveringen door Westerling en zijn mannen zijn de laatste jaren stukje bij beetje onthuld, maar de tweegevechten, die in kleine kring wel bekend zijn, werden tot nu toe nooit breed onder de aandacht gebracht.

Luitenant-gouverneur-generaal Huib van Mook kondigde in december 1946 ‘de staat van oorlog’ af op Zuid-Sulawesi wegens fel verzet van Indonesische nationalistische troepen tegen de Nederlandse inval in Indonesië, dat de onafhankelijkheid had verklaard. Westerling werd aangetrokken als hoofd van de speciale commando’s.

Methode-Westerling

Westerling ontwikkelde met stilzwijgend goedkeuren van de Nederlandse lokale militaire, juridische en civiele autoriteiten de zogenoemde ‘methode-Westerling’: het opdrijven van de plaatselijke bevolking naar een centraal punt, zoals een markt; het zoeken naar wapens en verdachten, en standrechtelijke executies als zij werden gevonden; het houden van een toespraak waarna de bevolking zelf uit eigen midden opstandelingen moest aanwijzen die werden geëxecuteerd.

© Pelukis Gilbert. Illustratie van Ambo Asse’s herinnering aan hoe zijn landgenoten elkaar moesten bevechten in 1947, waarna Nederlandse militairen de verliezer doodschoten. De tekening wordt gebruikt in de rechtszaak.

Westerling kreeg van de gezamenlijke autoriteiten de eufemistisch genoemde ‘noodrechtsbevoegdheid,’ een vergunning voor standrechtelijke executies. Ondanks berichten over massaslachtingen die Westerling aanrichtte in december, breidden de autoriteiten in Batavia deze noodrechtsbevoegdheid op 6 januari 1947 uit. Zij vonden dat de methode-Westerling vruchten afwierp. Ook Knil-kapitein Berthold Eduard Rijborz kreeg de bevoegdheid toegewezen, net als zijn meerdere, Knil-majoor Jan Stufkens en DST-kapitein Jan Vermeulen.

In de eerste fase van de zogenoemde pacificatie en zuiveringen, tot begin januari 1947, zochten de Nederlandse militairen nog met namenlijsten naar opstandelingen, maar daarna arresteerden zij mensen op basis van aanwijzingen van de bevolking. Volgens historicus Rémy Limpach zouden Rijborz en Stufkens binnen twee weken alleen al 700 onschuldige mensen hebben gedood.

In de tweede fase nam de willekeur op basis van aanwijzingen toe: een woord, een ruzie, een vete onderling was voldoende voor de kogel van de Nederlandse soldaten. Door die onderlinge beschuldigingen ontstonden ruzies tussen mannen die onschuldig waren. De soldaten kwamen niet tussenbeide en lieten aangewezene en aanwijzer met elkaar vechten. God zou uiteindelijk aantonen wie gelijk had.

Van Rij en Stam houden kolonel Westerling, die met de man-tot-man-gevechten begon, verantwoordelijk voor ‘enkele’ duels. Westerling geeft wel toe dat er sprake was van een dergelijk gevecht (plaats en datum onbekend) van mannen die anderen hadden bestolen en doodgemarteld. Tegen de bevolking zei hij dat hij deze ‘mensen nu eens wilde laten voelen wat zij hun slachtoffers hadden aangedaan.’ Hij stelt dat beiden later gedood zijn. Ook onder Stufkens hebben dergelijke gevechten plaatsgevonden, stellen de juristen.

Van Rij en Stam vinden dat Rijborz eindverantwoordelijk was voor duels in Koelo en Amparita, twee andere plaatsen waar volgens hun rapport en de in 1969 verschenen Excessennota tweegevechten werden gehouden. ‘Ook indien deze kapitein de opdracht daartoe niet mocht hebben gegeven, zo draagt hij toch de verantwoordelijkheid voor het niet-ingrijpen daarbij’. De tweegevechten in beide plaatsen vonden plaats tijdens massamoorden in beide plaatsen. In Koelo werden op 9 februari 1947 83 mensen standrechtelijk geëxecuteerd en in Amparita vielen op 3 maart 55 slachtoffers. Dit gebeurde onder leiding van Rijborz, die zelf overigens ontkende hierbij tweegevechten te hebben gehouden.

Sadistisch

Rijborz kreeg volgens het rapport op 5 februari 1947 de opdracht van Stufkens om de streek Sidenreng-Rappang te ‘zuiveren’. Rijborz werd geboren in Surakarta en kwam in 1921 in militaire dienst. Op zijn 33ste veroordeelde de Krijgsraad hem tot zes weken gevangenisstraf vanwege uitlokking van doodslag. Tijdens de Japanse bezetting zat hij in kampen, was krijgsgevangen in onder meer Singapore en moest werken aan de Burma-spoorlijn. Rijborz’ mannen vonden hem ‘onaangenaam’ en hij werd gevreesd. Een leidinggevende constateert dat de kapitein lijdt aan depressies, dwangvoorstellingen en zelfmoordgedachten heeft. Ook zou hij een sadistische mentaliteit hebben, tekenen de juristen op in hun rapport.

Rijborz kon zich niet vinden in de in zijn ogen te beperkte manoeuvreerruimte van het ‘gewone’ Knil tegenover de speciale bevoegdheden van het DST. Hij had zijn zinnen gezet op die noodrechtsverordening, de blanco volmacht die hij uiteindelijk kreeg van het hoogste militaire gezag.

La Mude Benga: “It rained that day, blood was streaming.” Image K.U.K.B.

Sommige gevechten duurden kort. In het rapport getuigt luitenant Johan Molenkamp dat in Koelo onder leiding van Rijborz het aanwijzen van de slachtoffers door de bevolking plaatsvindt en hij heeft ‘bij deze actie twee Indonesiërs zien vechten’. Later hoorde hij dat dit een soort godsoordeel was. Het geheel maakte op hem een rommelige indruk. ‘Rommelig’ was het elders veel minder: in Amparita is er sprake van een georganiseerd gevecht, met ingestelde rondes, pauzes en toeschouwers.

Amparita, ruim honderd kilometer van Lisu, is een groter dorp. Op de plaats van de gevechten staat nu een moskee. De 89-jarige La Mude Benga, net als Ambo Asse met een kopiah, een islamitisch mutsje, was daar getuige van het gevecht: “Nederlandse militairen reden om vier uur ‘s ochtends in een open militair voertuig het dorp binnen. Er zaten drie Nederlanders in er was een politieagent van hier, hij heette La Kille. Ze schreeuwden dat we allemaal naar beneden moesten komen (de huizen staan op palen) en in een u-vorm op de pasar moesten gaan zitten.”

Vijf ronden

Het rapport van Van Rij en Stam bevestigt dat op bevel van Rijborz Indonesiërs met het aanwijzen beginnen. Executies volgen ter plekke, voor de ogen van de mensen uit de kampong. Een ruzie ontstaat als een man een ander aanwijst die zegt niet bij de opstandelingen te horen. Een getuige in het rapport: ‘Vervolgens riep de kapitein (Rijborz) de wakil (dorpsleider) en La Kadetjing apart en zei dat ze moesten vechten. Wie overwon had gelijk en wie verloor zou worden doodgeschoten. Alle militairen hielden op met schieten en kwamen er om heen staan om dat te zien. Iedere keer als ze moe waren, haalden de soldaten ze uit elkaar en moesten ze later beginnen. Ongeveer vijf ronden hebben zij gevochten, als bij een bokswedstrijd. Toen de wakil gewond was aan zijn mond en op de grond viel, is hij doodgeschoten door de kapitein.” La Kadetjing is de oom van Mude Benga. “Hij was een grote man en mocht weer gaan zitten.” Ook La Mudes relaas is vooral zakelijk.

Lintje

Rijborz krijgt op 4 augustus 1947 de Bronzen Leeuw toegekend na een beslissing van de Commissie Onderscheidingen in Batavia, omdat hij zich een ‘onverschrokken aanvoerder’ toonde en zich heeft ‘onderscheiden door het bedrijven van bijzonder moedige en beleidvolle daden’. De voordracht vindt plaats op initiatief van Stufkens. In zijn dossier wordt nergens melding gemaakt van zijn gevangenisstraf. Wel schrijft generaal Spoor, nog in de kantlijn met potlood: ‘Deze voordracht aanhouden aangezien tegen Rijborz een zaak hangende is in verband met zijn optreden, thans in behandeling.’

Kort daarvoor had Spoor namelijk de commissie-Enthoven ingesteld, die moest onderzoeken wat er waar was van berichten over wandaden op Zuid-Sulawesi. Toch wacht de Commissie de uitkomst van het rapport niet af, dat in 1948 werd aangeboden. De legercommandant moet in drie dagen tijd over zijn bezwaren zijn heen gestapt en gaf zijn definitieve toestemming voor de onderscheiding.

Van Rij en Stam verklaren in hun rapport dat de overheid ten onrechte de noodrechtsbevoegdheid heeft verleend, dat een schending is van het oorlogsrecht. Maar tot strafvervolging zou het uiteindelijk nooit komen. Hun bevindingen verdwenen in een la, net zoals het rapport van Enthoven en de Excessennota van 1969. Het parlement stelde dat de misdaden verjaard waren. Rijborz remigreerde en overleed in 1974 in Sliedrecht.

Beiden slachtoffer

Santa: “Mijn moeder moest het lichaam van mijn vader meenemen.” Beeld K.U.K.B.

De zoon van Iabu, Santa (70), is vijf maanden als zijn vader omkomt bij het tweegevecht in Lisu en heeft het verhaal van zijn moeder gehoord. Hij is emotioneel als hij vertelt dat zijn vader werkte als voorman bij het maken van wegen en het duel verloor omdat hij klein was. “Mijn moeder heeft zijn lichaam meegenomen en hij werd begraven samen met vijf andere mannen, onder wie ook mijn oom. Mijn grootmoeder hielp ons. Ik kon niet naar school omdat er geen geld was. Ik werd landarbeider. Later hertrouwde mijn moeder. Toch is er geen haat tussen de families Iabu en Beddu Tjolle: zij waren beide slachtoffer.”

La Mude Benga uit Amparita: “De mensen waren ontzettend bang. Toen de Nederlanders wegreden, hebben degenen die het bloedbad overleefden de lijken geborgen: er vielen vijftig doden. Het regende die dag en het stroomde bloed.”

De betrokkenen hebben met andere dorpsgenoten uit Lisu en Amparita aangekondigd de zaak aanhangig te maken bij de staat, wegens aangedaan leed. Zij worden bijgestaan door het Comité Nederlandse Ereschulden en advocate Liesbeth Zegveld.

Tineke Bennema is historicus en Yvonne Rieger-Rompas is onderzoekster in Indonesië.