Extreem geweld mag niet, maar normaal geweld is OK
International Institute for Scientific Research (IISR), 17 februari 2022, Door: Sandew Hira
Science and ideology
Vandaag, 17 februari 2022, is weer zo een dag waarop Nederland met horten en stoten haar misdaden tegen de menselijkheid probeert te verwerken. Dan presenteren het (Koloniaal) Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies de resultaten van de door de Nederlandse overheid gefinancierde studie (€ 4,1 miljoen subsidie) naar extreem geweld tijdens de dekolonisatieoorlog in Indonesië. De kern van hun boodschap is vervat in een interview met onderzoeksleider Prof. Gert Oostindie: “Nederlandse militairen, rechters en politici tolereerden en verzwegen collectief het stelselmatig gebruik van extreem geweld tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië. Historici tonen aan hoe dat kon gebeuren. ‘Het was schandaalmanagement in plaats van preventie’.”
Het onderzoek wordt gepresenteerd als een wetenschappelijk onderzoek, omdat wetenschappers van universiteiten en onderzoeksinstituten het onderzoek hebben gedaan. Maar het is een ideologisch onderzoek – zoals ik zal aantonen – met als doel om het Nederlandse volk te leren accepteren dat Nederland een beetje fout was in de koloniale geschiedenis. Het doel is niet om de waarheid over kolonialisme te ontdekken. Het verschil tussen ideologen en wetenschappers is dat wetenschappers proberen om objectief de waarheid te onderzoek met alle problemen die vastzitten aan “objectiviteit” en ideologen heel bewust een politiek doel nastreven en een verhaallijn creëren ten behoeve van dit doel. Je hebt niet een wetenschapper omdat je een professor bent. Een professor kan een ideoloog van het kolonialisme zijn. Je hebt een wetenschapper omdat je onderzoek gebaseerd is op een vraagstelling die niet ideologisch bepaald is.
Remy Limpach
Het onderzoek van de drie instituten is voortgekomen uit de dissertatie van Remy Limpach van het NIMH (Limpach, R. (2016): De brandende kampongs van Generaal Spoor. Boom. Amsterdam). Hij heeft daarin de theoretische basis gelegd voor dit onderzoek. Limpach definieert extreem geweld als volgt: “‘Massageweld’ en ‘extreem geweld’ zijn in dit boek gedefinieerd als gebruik van fysiek geweld dat overwegend buiten directe reguliere gevechtssituaties werd toegepast tegen non-combattanten (burgers) en tegen combattanten (militairen of strijders) die na hun gevangenneming of overgave werden ontwapend. Dit extreme geweld vond doorgaans plaats zonder directe militaire noodzaak of zonder duidelijk afgebakend militair doel.” (Limpach, R. (2016), p. 45).
Wat zijn reguliere gevechtssituaties? Tja, dat is heel breed. In de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië is een bombardement tegen een dorp waarin guerrillastrijders verschanst zitten regulier geweld. Alle gevechtshandelingen om een land te bezetten zijn reguliere gevechtshandelingen. Het geweld dat normaal gebruikt wordt om kolonialisme in stand te houden (bezetting) staat niet ter discussie.
In een wetenschappelijke benadering van extreem geweld zou je normaal geweld afzetten tegen extreem geweld. Je zou normaal en extreem geweld definiëren. In een ideologische benadering van extreem geweld praat je niet over normaal geweld. In een wetenschappelijke benadering stel je de vraag: wat was normaal geweld? Het ideologische doel van het concept van extreem geweld is om kolonialisme te presenteren als een normaal verschijnsel. In de activistische golf die Nederland nu meemaakt over dekolonisatie staat kolonialisme als instituut ter discussie. Door alles te concentreren op extreem geweld, verschuif je de focus van het ter discussie stellen van het instituut van kolonialisme naar iets dat iedereen wel kan accepteren: extreem geweld is niet goed. En impliciet volgt dan: maar kolonialisme was OK en dus normaal geweld ook.
Om normaal geweld te legitimeren hanteren de ideologen va het Hollands kolonialisme twee trucjes.
De eerste truc is het gebruik van het concept van “waar twee mensen vechten, zijn beide fout”. De behandeling van de bersiap periode waarbij Indonesische revolutionaire collaborateurs van de kolonisator aanvielen, is een voorbeeld van deze truc. Limpach: “Na aanvankelijke militaire schermutselingen en kleinere en grotere militaire acties monden de gevechten in de uitgestrekste archipel uit in een verbeten guerrillaoorlog, die aan beide kanten structureel met extreem geweld gepaard ging.” (Limpach, R. (2016), p. 18).
Hij wijdt uit: “Tevens behandel ik extreme Indonesisch geweld en bespreek ik groepen, daders en slachtoffers van andere etnische groepen, zoals het Nederlands en Indonesische gebruik van geweld tegen de grote Chinese minderheid in de archipel.” (Limpach, R. (2016), p. 38).
In de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog is deze truc nooit gebruikt: waar twee mensen vechten, zijn beide fout. Nazisme wordt gezien als een historische misdaad tegen de menselijkheid. Kolonialisme niet. De reden hiervoor is racisme. Nazisme was een misdaad van Europeanen tegen Europeanen. De Nazi’s hebben verloren, dus belanden ze op de vuilnisbelt van de geschiedenis. De koloniale mogendheden hebben gewonnen, dus proberen ze te verhinderen dat zij op de vuilnisbelt van de geschiedenis belanden. Hun ideologen hebben tot taak om dat met “wetenschappelijk” onderzoek te promoten. Deze truc hoort daarbij.
De tweede truc is het maken van een onderscheid tussen goede kolonialen en slecht kolonialen. De slechte kolonialen zijn de mensen die extreem geweld gebruiken. De goede kolonialen gebruiken normaal geweld. Limpach: “Voorts wil ik op deze plaats duidelijk maken dat de meerderheid van de militairen die deel uitmaakten van de Nederlandse krijgsmacht , niet betrokken was bij extreme gewelddaden.” (Limpach, R. (2016), p. 39). De meeste militairen waren eigenlijk ontwikkelingswerkers. Ze herstelde verwoeste infrastructuur en boden hulp aan de noodlijdende bevolking.
In een interview uit 2021 gaat Limpach dieper in op de onschuld van de Nederlandse militairen in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. De interviewer stelt de vraag: “Het merendeel van de Nederlandse soldaten gedroeg zich keurig en had niets met oorlogsmisdaden en standrecht te maken. Wat was het percentage dat zich wel te buiten ging aan extreem geweld? Wat was de achtergrond van hen die zich hier schuldig aan maakten?”
In zijn antwoord verwijst Limpach naar Oostindie: “Ik kan geen harde cijfers geven, dat laten de bronnen niet toe. Veel extreem geweld werd in de doofpot gestopt en is daardoor niet te traceren. Ik heb voor een kwalitatief onderzoek gekozen. Voor mij zijn bijvoorbeeld uitspraken van auditeurs-militair of bestuursambtenaren belangrijk die vaststellen dat extreme gewelddaden in hun sectoren schering en inslag waren. Dat heeft toch wel enige bewijskracht. Collega-historicus Gert Oostindie heeft op basis van analyse van memoires onlangs geschat dat het aandeel Nederlandse militairen met schone handen rond 80 procent ligt. Wat de daders betreft lijkt er geen verband te bestaan met specifieke achtergronden, iedereen en elk legeronderdeel kon in potentie over de schreef gaan – al gebeurde dit vooral bij gevechtseenheden die met de rug tegen de muur stonden, wat vooral in het laatste en bloedigste oorlogsjaar 1949 het geval was. Of militairen wel of niet over de schreef gingen hing onder andere van hun vorming, de omstandigheden, het gezag en mentaliteit van hun commandant en de eigen persoonlijkheid af.”
Slechts 20%, een kleine minderheid, maakte zich schuldig aan extreem geweld, heeft de Leidse professor berekend. Hè, hè, dat is gelukkig niet veel.
Nederlandse historici van het kolonialisme hebben er een hobby van gemaakt: statistieken gebruiken om een misdaad tegen de menselijkheid te bagatelliseren. Prof. Pieter Emmer doet dat met slavernij: “Het is onzin dat de Nederlandse slavenhandel veel groter is dan werd aangenomen, want destijds schatten we het Nederlandse aandeel al op 5 procent.” De vraag die een dekoloniale persoon stelt is: “Is het zo weinig omdat je niet meer kon krijgen of omdat je niet meer wilde hebben?” Brazilië is het land met het grootste aandeel. Nederland heeft Brazilië aan de Portugezen verloren, niet omdat ze maar 5% wilde hebben, maar omdat de Portugezen sterker waren.
Een wetenschapper zou zich de vraag moeten stellen: “Was extreem geweld door 20% genoeg om het systeem in stand te houden, of kon het met meer of minder?”
Maar een ideoloog doet dat niet. Die creëert het klimaat van onschuld van de kolonisator.
De invloed van de overheid
Het onderzoek van de drie instituten is het resultaat van maatschappelijke druk van activisten van de voormalige Nederlandse koloniën die een herschrijving eisen van de koloniale geschiedenis. Om die druk te weerstaan worden ideologen van de universiteiten en onderzoeksinstituten opgevoerd als wetenschappers die dan het wetenschappelijke verhaal (het ware verhaal) gaan vertellen. Afhankelijk van de maatschappelijke reacties stellen ze hun verhaal bij. De reacties op de activisten komt van de Indië-veteranen.
In Duitsland worden de soldaten die Nederland hadden bezet als deel van foute oorlog. Ze houden geen herdenkingen. In Nederland worden de soldaten die Indonesië gingen herbezetten gezien als lieverdjes die je met fluwelen handschoenen moet aanpakken. Oostindie schreef in 2015 een boek over hun verhalen: Soldaat van Indonesië. Het boek is een eerbetoon aan deze strijders: “In Soldaat in Indonesië worden geen morele oordelen geveld. Het doel van het onderzoek was om zonder vooringenomenheid wezenlijke aspecten van de oorlog en de verwerking daarvan te reconstrueren en daarbij recht te doen aan diegenen die hun eigen ervaringen en herinneringen te boek stelden of te boek lieten stellen. In die zin is Soldaat in Indonesië een eerbewijs aan deze mannen.” (p. 13).
De tijden veranderen, dus verandert zijn verhaal ook. Iedereen bekritiseert het kolonialisme. Hij kan niet achterblijven. Nu gaat het niet om individuele soldaten die aan de Nederlandse bezetting van Indonesië meewerkten, maar om instituten. Dat is tenminste vooruitgang. Oostindie: “Nederlandse militairen, rechters en politici tolereerden en verzwegen collectief het stelselmatig gebruik van extreem geweld tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië.”
De Indië veteranen laten deze dagen van zich horen. VVD-kamerlid Han ten Broeke is hun spreekbuis. Hij geeft de conditie aan waaronder de regering akkoord zou moeten gaan met de subsidie voor het onderzoek: “De eis om de Bersiap bij het onderzoek te betrekken is al zo oud als ik betrokken ben bij het ontstaan van de discussie hierover. Het kwam tot stand na gesprekken met velen (betrokkenen, zij die een familieverleden hebben of zelf veteraan zijn, maar ook betrokkenen in de politiek). Vervolgens is het door mij in de VVD-fractie voorgesteld als een van de eisen die voor ons instemming voor dit onderzoek mogelijk zou maken. De fractie steunde die lijn en die heb ik vervolgens uitgedragen. Het was weliswaar niet geformuleerd als een eis, maar wel een belangrijke conditie waaronder wij – de VVD – eventueel akkoord konden gaan met een dergelijk onderzoek.”
Een wetenschapper zou antwoorden: bij de Nazi-bezetting van Nederland was er ook geen sprake van de propositie dat “waar twee vechten, beide schuld hebben.” Dat doen we ook niet bij de Nederlandse bezetting van Indonesië. Een ideoloog gaat netjes in de houding staan en roept: “Ja meneer, dan gaan we doen!” En zo is de Bersiap onderdeel geworden van dit “wetenschappelijk” onderzoek.
Hoe nu verder?
De context van dit ideologisch onderzoek is BLM. Er groeit een generatie activisten in de multiculturele samenleving die gewoonweg geen geloof hechten aan wat ze op de universiteiten en geschiedenisboeken hebben geleerd over de Nederlandse koloniale geschiedenis. Dit onderzoek moet de regering een handvat bieden om te zeggen: “Mensen, sorry! Er is inderdaad iets fout gegaan in kolonialisme. Het heeft een naam: extreem geweld. Dat verfoeien we. Over normaal geweld gaan we het niet hebben. We bieden onze excuses aan en sluiten hiermee dit hoofdstuk. Bedankt ‘wetenschappers’ die dit mogelijk hebben gemaakt.”
Activisten kunnen nu gerust slapen. Nederland heeft haar geschiedenis herschreven. Wat een geweldige prestatie.
Voor dekoloniale wetenschappers is er sprak van geschiedvervalsing. Door het presenteren van extreem geweld als het probleem van dekolonisatie, zit je gewoon de boel te belazeren. Stel je voor: iemand komt 18.000 km vandaan uit Nederland, bezet je land, dwingt je met ‘normaal’ en ‘extreem geweld’ om gratis of voor bijna niets voor je te werken, steelt je producten, vernedert je met onvervalst racisme en als je in verzet komt zegt hij “je mag niet schieten, anders schiet ik ook”. Dan komt een stel “wetenschappers”, die zwijgt over alles wat je hebt meegemaakt in honderden jaren en roept: “Oh daar wordt geschoten! Laten we in kaart brengen wie wanneer waarop schiet en welke extreme vormen van geweld zijn toegepast.” En daarmee hebben ze een zwarte bladzijde in hun koloniale geschiedenis herschreven. Als je dit accepteert, dan is je geest goed gekoloniseerd.
In 2015 werd ook een grootschalige poging ondernomen om de koloniale geschiedenis te herschrijven, namelijk de geschiedenis van de Nederlandse slavernij. De NTR produceerde een serie over slavernij met als doel een definitieve versie te leveren over hoe naar slavernijgeschiedenis moet worden gekeken. Het is een grote flop geworden. Zie hier de analyse van dit verhaal. En zo zal het gaan met dit groot onderzoek. Volgens het KITLV zullen de boeken over enkele weken gratis online beschikbaar zijn. We zullen ze tezijnertijd bespreken.
Een dekoloniaal antwoord
De dekoloniale beweging in Nederland is nog zwak. De universiteiten waar onderzoek gedaan wordt zijn meer bezig met diversiteit dan dekolonisatie. Een dekoloniale studentenbeweging ontbreekt. Als die er was, dan had zij een onderzoeksprogramma opgesteld vanuit de sociale bewegingen. Dat programma zou bestaat uit fundamentele kritiek op de “wetenschappers” op de universiteiten die koloniale geschiedenis beschrijven. Het zou thema’s aankaarten die de ideologen op de universiteiten niet durven aan te kaarten. Neem het vraagstuk van herstelbetalingen voor kolonialisme.
Lambert Giebels heeft de aanzet gegeven voor een studie over herstelbetalingen die Indonesië aan Nederland heeft betaald. Hij schrijft: “Een onderwerp waarover op de RTC langdurig werd onderhandeld, was de schuldenkwestie. Nederland liet Indonesië een hoge prijs betalen voor zijn soevereiniteit. Kreeg Suriname dertig jaar later een bruidsschat mee van twee miljard gulden, Indonesië werd opgezadeld met de totale schuldenlast van het voormalige Nederlands-Indië. Deze schuld werd door Nederland berekend op 6,5 miljard gulden. Het betekende dat Indonesië zelfs moest opdraaien voor de kosten van de politionele acties. Dit werd Cochran te gortig. Tot woede van Drees wist de Amerikaan de Nederlandse financiële onderhandelaars ertoe te bewegen twee miljard gulden te laten vallen – zijnde de ruw geschatte kosten van de politionele acties. Er bleef een schuld over van 4,5 miljard, in guldens van toen…
In de collectieve herinnering van ons, Nederlanders, is bewaard gebleven dat het Indonesië van Soekarno weigerde zijn schulden te betalen. In deze herinnering is iets verdrongen. Toen Indonesië in 1956 zijn schulden aan Nederland opzegde was het restant van de schuld nog 650 miljoen gulden. Dit betekent dat Indonesië tussen 1950 en 1956 bijna vier miljard gulden heeft afgelost. Het belang van dit bedrag kan worden afgemeten aan de Marshallhulp. Nederland heeft over de periode 1948-1953 1127 miljard dollar Marshallhulp gekregen – als lening wel te verstaan. Bij de toenmalige koers van de dollar van 3,80 gulden is deze hulp niet veel meer geweest dan wat Indonesië tussen 1950 en 1956 heeft betaald. Menigeen meent dat Nederland zijn naoorlogse wederopbouw louter aan de Marshallhulp te danken heeft, de Indonesische bijdrage pleegt men over het hoofd te zien.”
Dekoloniale historici moeten de terugbetaling aan Indonesië van deze gelden op de onderzoeksagenda zetten. Daarnaast moeten ze uitrekenen hoeveel de Nederlanders hun koloniën schuldig zijn aan herstelbetalingen. KUKB heeft rechtszaken gevoerd en gewonnen namens weduwen en kinderen van Indonesiërs wier mannen en vaders tijdens de dekolonisatieoorlog zijn geëxecuteerd. Ze kunnen aanspraak maken op een vergoeding van € 5.000, mits de aanspraak gegrond is. De vergoeding is inclusief de kosten die gemaakt moeten worden om de aanvraag in te dienen.
Vergelijk dat met dit bericht van 15 oktober 2020: “Staatssecretaris Paul Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) heeft 20,4 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de Indische gemeenschap en is in gesprek met de gemeenschap over hoe dit geld het beste besteed kan worden… Het extra geld is bedoeld voor de komende drie jaar. In 2020 is 2,4 miljoen beschikbaar, in 2021 15,7 miljoen en in 2022 is er 2,6 miljoen euro. Vanaf 2023 is er 0,7 miljoen euro structureel extra beschikbaar.”
Je krijgt plaatsvervangende schaamte als je het bedrag van € 5.000 hoort als je kijkt naar wat Indonesië aan Nederland heeft betaald en wat de Indische gemeenschap hier heeft gekregen.
—
Sandew Hira
Den Haag, 17 februari 2022
Bekijk ook: