Author Country Year Topic

Twee gedaanten van racisme -Anne-Ruth Wertheim

Twee gedaanten waarin rassenwaan zich voordoet, niet alleen neerzien, ook afgunst

www.anne-ruthwertheim.com, 2020, Door: Anne-Ruth Wertheim

Nog altijd gaat het in de discussies over rassenwaan of racisme vooral over wie wel en wie niet ‘racist’ genoemd mogen worden. De vraag wat racisme eigenlijk is wordt veel minder gesteld en nogal eens afgedaan met vage aanduidingen in de richting van ‘bevolkingsgroepen als minder beschouwen’. Natuurlijk is neerzien op groepen mensen iets afschuwelijks. Maar racisme kan ook voortkomen uit afgunst en daar gaat het vrijwel nooit over. Evenmin als het gaat over de vraag wat mensen eigenlijk bezielt wanneer zij zich racistisch uitlaten of handelen. Wanneer het daar wel over gaat, wordt vooral gekeken naar de woorden die zij gebruiken om hun uitspraken en daden te motiveren. Maar we moeten ons ook afvragen welke onderliggende gevoelens en gedachten daarbij meespelen die zij liever voor zich houden. Het doorgronden van de mechanismen die werkzaam zijn is bittere noodzaak, al was het alleen al om het verzet tegen het racisme op zo’n manier te kunnen voeren dat er nooit meer racistisch geweld zal uitbreken.

Anne-Ruth Wertheim

Door de mechanismen te ontrafelen worden ingewikkelde vragen beantwoord. Vragen als: waarom zet men nakomelingen van gastarbeiders en mensen uit de voormalige koloniën op achterstand bij het concurreren op de arbeidsmarkt – niet zelden onder verwijzing naar gewoonten die men toeschrijft aan de landen van herkomst van hun voorouders? Waarom schiet de evenredige vertegenwoordiging in de media van mensen uit minderheden nog altijd zo tekort? Waarom probeert men politici uit deze groepen voortdurend vast te nagelen aan wat men ‘hun gemeenschap’ noemt, ook wanneer zij zich met al hun krachten inzetten voor thema’s die de hele maatschappij betreffen? Waarom worden mensen van kleur die belangrijk werk doen in deze maatschappij, de ene keer gekleineerd en de andere keer ervan beticht zich op de voorgrond te dringen? Wat heeft islamofobie te maken met antisemitisme? Waarom wordt er zo woedend gereageerd wanneer mensen van kleur verlangen dat een traditie wordt afgeschaft die hen op een pijnlijke manier te kijk zet, Zwarte Piet? En waarom worden mensen uit minderheden ‘deloyaal’ genoemd wanneer zij een eigen partij oprichten nadat ze in de gevestigde partijen te weinig kansen kregen? En ten slotte: waarom is het racisme in onze streken niet verminderd nu zoveel mensen uit de voormalige koloniën en met een migratieachtergrond allerlei vooraanstaande posities hebben bereikt in het bestuur, in de politiek en in alle andere maatschappelijke domeinen, film, muziek, cabaret, architectuur, sport, geneeskunde, literatuur, journalistiek, advocatuur, ICT?

Uitbuitingsracisme en concurrentieracisme

Racisme of rassenwaan doet zich voor in twee gedaanten: uitbuitings-racisme en concurrentie-racisme. Dit onderscheid is afkomstig van mijn vader, de socioloog van Zuidoost Azië Wim F. Wertheim. Hij had als kind en jongere in Europa meegemaakt hoe het was om als jood te worden gediscrimineerd en werd als volwassene in het koloniale Nederlands-Indië getroffen door twee totaal verschillende verschijnselen. Hij zag hoe de Indonesische bevolking werd uitgebuit met behulp van neerbuigende kwalificaties, terwijl de Chinese handelsminderheid bloot stond aan een vorm van racisme die verdacht veel leek op het antisemitisme dat hij kende uit zijn jeugd. Hij noemde de eerste vorm uitbuitingsracisme en de tweede concurrentieracisme en beschreef ze uitvoerig in zijn wetenschappelijke werk. Later ben ik deze verschillen verder gaan uitwerken en heb ik de kenmerken ondergebracht in een raamwerk, zie afbeelding. De twee vormen verschillen in de volgende opzichten: de bevolkingsgroepen waarvoor ze bedoeld zijn, welke vooroordelen erbij horen, wat de drijfveren zijn achter die vooroordelen, en niet te vergeten wat voor geweld ermee gepaard gaat.

Uitbuitings- en concurrentieracisme zijn gericht op totaal verschillende groepen mensen en er is een rechtstreeks verband met hun economische positie en de arbeid die zij verrichten. In samenhang daarmee verschilt het soort vooroordelen dat over hen in omloop wordt gebracht aanzienlijk: minachtend van aard of angstaanjagend. De tot slaaf gemaakten, de zwarte bevolking van Zuid-Afrika, de oorspronkelijke inwoners van alle gekoloniseerde landen en de Afro-Amerikanen in de V.S. zouden ‘van nature’ een laag IQ hebben en werden als lui en kinderlijk beschouwd. En dus was het harde sloven het enige waartoe ze in staat waren en zogenaamd wilden ze ook niets liever. Deze minachtende vooroordelen zijn dus volkomen in lijn met wat ze moeten rechtvaardigen: uitbuiting.

Dom en lui was wel het allerlaatste dat gezegd kon worden van de ijverige en succesvolle Chinese handelsminderheid in Indonesië; van hen werd juist gezegd dat ze sluw waren en ‘het achter hun ellebogen hadden’. Bovendien werden ze gezien als handlangers van het grote griezelige China, dat zou streven naar de wereldheerschappij. Er was een treffende overeenkomst met het antisemitisme in Europa, ook daar werden de joden ervan beschuldigd geslepen te zijn, deloyaal aan de landen waarin zij woonden en uit op de wereldmacht. Als bewijs droeg men een vervalst document aan uit vervlogen tijden waarin geheimzinnige heren iets in die geest zouden hebben beweerd. Zulke vooroordelen die een meer cultureel karakter hebben worden in de laatste decennia ook toegeschreven aan de moslims. Om te staven dat ook zij niet te vertrouwen zouden zijn en deloyaal, verspreidt men de verdenking dat zij gedirigeerd worden door de lange armen vanuit hun landen van herkomst, onder verwijzing naar hun dubbele paspoorten. En als dat nog niet genoeg is, put men selectief uit hun heilige geschriften om ze ervan te betichten wereldwijd de sharia te willen vestigen. Ook hier zijn de vooroordelen volkomen in lijn met wat ze moeten rechtvaardigen en dat is geen uitbuiting maar uitsluiting.

Welke drijfveren achter racistische vooroordelen houdt men liever voor zich?

Is wat mensen antwoorden wanneer hen gevraagd wordt naar hun beweegredenen voor hun racistische uitspraken en/of daden werkelijk wat hen drijft? Of dekken de woorden die ze dan gebruiken maar een deel van hun beweegredenen en verzwijgen ze liever de rest?

Mensen die neerkijken op een bevolkingsgroep zullen waarschijnlijk niet gauw toegeven hoe heerlijk ze het vinden zich verheven te kunnen voelen boven anderen. Dat verhoogt immers het gevoel van eigenwaarde van de eigen groep. In culturen en geloofsgemeenschappen waarin de norm heerst dat alle mensen gelijk zijn, en dat geldt voor verreweg de meeste, kun je verwachten dat zo’n superioriteitsgevoel gepaard gaat met schaamte en/of schuldgevoel. Daaraan valt te ontsnappen door op zoek te gaan naar meer ‘bewijzen’ dat die anderen inderdaad ‘minder’ zijn. Of het geweten wordt gesust met de drogreden dat superioriteitsgevoelens en racisme ook voorkomen binnen de gediscrimineerde groepen zelf.

Iets soortgelijks zou kunnen spelen bij de vrees voor de concurrentiekracht van een andere bevolkingsgroep. Mensen zullen niet graag hun afgunst laten blijken, want op jaloezie rust in kapitalistische samenlevingen als de onze een effectief taboe. Bovendien kun je maar beter geheimhouden dat je vindt dat die andere groep het zo goed doet, want daarmee verzwak je de concurrentiepositie van je eigen groep. Honderd keer voordeliger zal het daarom zijn om met nog grotere nadruk te gaan verkondigen dat die groep totaal niet te vertrouwen is en niet alleen een gevaar vormt voor jouzelf maar voor de hele samenleving.

Het aanwijzen van een zondebok ten slotte voor alles wat verkeerd gaat in een maatschappij, is in het algemeen ook niet iets om trots op te zijn. Mensen die hiermee toch bezig zijn zullen niet graag laten merken hoezeer ze ervan genieten met hun eigen groep de overtuiging te delen dat die bepaalde groep schuldig is aan alle ellende. Ook zij zullen eerder alles op alles zetten om nog meer ‘bewijzen’ te vinden voor de schuld van die zondebokgroep. In mijn jarenlange onderwijspraktijk nam ik waar hoe troostend het kan zijn voor klassen – vooral klassen die het onderling moeilijk hebben – om bij het samen pesten van een zondebok eindelijk zo’n eenheidsgevoel te kunnen beleven.

Verschillende soorten geweld

Het geweld dat hoort bij uitbuitingsracisme verschilt hemelsbreed van dat bij concurrentieracisme. Bij uitbuitingsracisme gaat het erom de groep als geheel gezond en aan het werk te houden, maar ook inschikkelijk en bereid de meest beroerde arbeidsomstandigheden te verdragen. Wanneer dan enkelingen daartegen in opstand komen en dreigen de anderen daarin mee te nemen, probeert men dat de kop in te drukken door die paar mensen in het openbaar te straffen, goed zichtbaar voor alle anderen. Bij concurrentieracisme gaat het erom de hele concurrerende groep uit het gebied te verdrijven en dat kan wel beginnen met het doden van enkele leden van de groep, maar gaat dan al gauw over in massale moordpartijen, pogroms. De geschiedenis heeft laten zien dat zulk massaal geweld in gang wordt gezet als over een groep maar lang genoeg en stelselmatig angstaanjagende kwalificaties in omloop zijn geweest. Niet voor niets beroepen de plegers van zulk geweld zich altijd weer op noodweer: als zij niet hadden gedood waren ze er zelf aan gegaan. En altijd en overal werd zo’n uitbraak van geweld voorafgegaan door een scherpere afbakening van de groep, gepaard aan zinspelingen op hun verdrijving en een sterkere nadruk op de uiterlijke herkenbaarheid van de groepsleden. In de periode direct voorafgaand aan het werkelijke doden worden aan de gebruikelijke angstaanjagende beschuldigingen ook minachtende kwalificaties toegevoegd, bedoeld om de toekomstige slachtoffers te ontmenselijken – dat schijnt het doden van medemensen makkelijker te maken.

In het algemeen is het geweld bij uitbuitingsracisme dus gericht op opstandige enkelingen, maar er zijn uitzonderingen. Bij de transporten van tot slaaf gemaakten vanuit Afrika stierven vaak grote aantallen mensen in de ruimen van de schepen waarmee zij versleept werden. En in plaats van een eind te maken aan die wantoestand, koos men voor de cynische ‘oplossing’ om eenvoudig weer nieuwe mensen uit Afrika te halen. Van massaal geweld was ook sprake bij het gevangen nemen van degenen die men op het oog had om tot slaaf te maken en datzelfde gold voor het tot koelie maken van mensen in de koloniën.

De proporties uitbuitings- en concurrentieracisme verschuiven in de tijd

Toen ik in de jaren negentig onderzoek deed in de volwasseneneducatie, nam ik iets merkwaardigs waar. Mijn opdracht was om tekenen van racisme te noteren in lessen Nederlands-als-tweede-taal aan immigranten en in lessen Nederlands aan Nederlandstalige volwassenen die nauwelijks school hadden gehad – en dat in principe zowel bij de cursisten als bij hun docenten.[1] Ik ontdekte dat er – gewoonlijk enigszins verstopt in uitspraken en gebaren – zowel sprake was van neerkijken/eigenwaan (uitbuitingsracisme) als van jaloezie, wantrouwen en angst (concurrentieracisme). Dat maakte dat ik me afvroeg of deze mengvorm alleen hier en nu voorkwam of dat het heersende racisme van na de Tweede Wereldoorlog misschien bezig was van karakter te veranderen. Ik besprak met mijn vader de mogelijkheid dat hier in Europa en dus ook in Nederland een verschuiving gaande was van uitbuitingsracisme naar concurrentieracisme. Hij vond dat een interessante gedachte die hij opnam in het artikel over koloniaal racisme in Indonesië dat hij op dat moment juist aan het schrijven was voor De Gids (1991).[2]

Inmiddels zijn er bijna dertig jaar verstreken en is mijn verwachting niet alleen uitgekomen, maar zet deze verschuiving zich nog steeds voort. De eerste gastarbeiders en de mensen uit de voormalige koloniën hadden vooral te lijden van het oude, vertrouwde koloniale uitbuitingsracisme – er werd op ze neergekeken. Dat neerkijken was in die jaren negentig nog lang niet voorbij en is dat nog steeds niet. Nog steeds worden minachtende vooroordelen losgelaten op mensen van kleur en worden nakomelingen van mensen die afkomstig zijn uit streken die men als minder ontwikkeld kenschetst, daarop aangekeken.

Maar naarmate de kinderen en kleinkinderen van al deze mensen beter in staat werden tot concurreren, begonnen er – naast het gebruikelijke uitbuitingsracisme dat nooit weg is geweest – vooroordelen in omloop te komen die behoren tot het concurrentieracisme. Om te beginnen dat ze onbetrouwbaar zouden zijn en deloyaal aan de Nederlandse staat. Verder had men in de culturele bagage van de gastarbeiders de islam aangetroffen en daaraan ontleende men maar al te graag de nodige angstaanjagende vooroordelen die horen tot het concurrentieracisme. Ook zonder de islam waren er nog genoeg angstaanjagende vooroordelen voorradig om los te laten op de nakomelingen van mensen uit de voormalige koloniën – ook zij waren immers bezig geduchte concurrenten te worden. Een zo’n vooroordeel is dat zij bezig zouden zijn een Nederlandse traditie de nek om te draaien waarvan ze geheel ten onrechte beweren dat die racistisch zou zijn, Zwarte Piet. Uit de discussies, ook die binnen de antiracisme beweging zelf, krijg je de indruk dat hier vooral uitbuitingsracisme in het spel is, de wens onbekommerd door te kunnen gaan met neerkijken op mensen van kleur. Maar het andere vooroordeel dat de ronde doet, dat de activisten tegen Zwarte Piet agressieve verstoorders zouden zijn van een vredig kinderfeestje, is angstaanjagend en dat wijst in de richting van concurrentieracisme. De concurrentie gaat dan niet om banen of woningen maar om zeggenschap over de Nederlandse tradities, om het alleenrecht daarop; dat een minderheid daarover medezeggenschap opeist roept heftige afgunst op.

En inmiddels zijn ook de niet-Westerse vluchtelingen doelwit geworden van concurrentieracisme. Ook over hen wordt verteld dat zij op oneerlijke manieren banen inpikken en woningen en dat zij levensgevaarlijk zijn en hier niet thuis horen.

Alle vooroordelen van het concurrentieracisme namen in kracht toe toen het steeds meer kinderen en kleinkinderen van zowel gastarbeiders als mensen uit de koloniën lukte om – vaak na heel wat onderschatting en tegenwerking te hebben overwonnen – opleidingen te voltooien en interessante plekken te veroveren op de arbeidsmarkt, in het openbaar bestuur en in de hele verdere samenleving. En zo werden zij mededingers van de gevestigde bevolking – juist ook van degenen met veel opleiding. Nakomelingen die het gemaakt hebben en op de voorgrond treden worden nogal eens gebruikt om te betogen dat het met het racisme reuze meevalt. Of ze worden ten voorbeeld gesteld aan degenen die nog bezig zijn hun achterstanden in te lopen. Maar daarbij wordt onderschat hoezeer juist de afgunst van de gevestigde bevolking op deze voorbeeldfiguren het concurrentieracisme kan aanwakkeren.

Ik voorspel dat de verschuiving van uitbuitingsracisme naar concurrentieracisme zich met de verdere emancipatie van de – in de openbare ruimte herkenbare – minderheden zal voortzetten en dat daarmee de kans toeneemt op massaal geweld. Maar gelukkig is er de laatste jaren een tegenbeweging op gang gekomen waarin steeds meer mensen de racistische mechanismen doorgronden en deze noodlottige ontwikkeling tot staan zullen brengen. Ik pleit ervoor daarbij niet alleen aandacht op te eisen voor de vorm van racisme waarmee groepen mensen worden vernederd maar ook voor de vorm die mensen onrecht aandoet vanuit afgunst.

[1] Anne-Ruth Wertheim: ‘Schurende Culturen’ in Vorming, Vaktijdschrift voor Volwasseneneducatie en Sociaal-Cultureel Werk, jaargang 10, oktober 1994, pp.27-41.

[2] W.F.Wertheim, Koloniaal racisme in Indonesië, Ons onverwerkt verleden? in De Gids 154 (1991, pp. 367-384): http://www.dbnl.org/tekst/_gid001199101_01/_gid001199101_01_0067.php

 

De Engelse versie van dit stuk stond op 6 oktober 2020 op de website van Juan Cole ‘Informed Comment

Een eerdere versie van dit stuk heeft op 21 februari 2018 gestaan op de website Joop.nl en op 22 maart 2018 op de website van Juan Cole ‘Informed Comment