Wees genereus voor de Indonesische slachtoffers
Nederland doet liever weer onderzoek naar het verleden dan nog levende getuigen te erkennen
Volkskrant, 30 juni 2019, Door: Tineke Bennema
Voor het eerst ontvingen volksvertegenwoordigers in de Tweede Kamer van de commissie buitenland een kleine delegatie stokoude Indonesiërs. Zij bespraken de standrechtelijke executies en martelingen door Nederlandse soldaten op hun vaders tijdens de Nederlandse oorlog tegen Indonesië (1945-1949), waarvan sommigen als kind getuige waren. Het tekende hen voor hun leven. Op 27 juni verschenen zij voor de rechtbank waar de Staat tot nu toe, al jaren, weigert hun genoegdoening te verlenen.
Op weg passeerden de Indonesiërs het Nationaal Archief, dat een schat aan documenten uit Nederlands-Indië bevat die geraadpleegd kan worden in het kader van het grote landelijke onderzoek naar de dekolonisatie in Indonesië. Dit onderzoek zal in 2021 zijn afgerond. De regering trok hiervoor 4,1 miljoen euro uit.
De afstand tussen rechtbank en archief is niet bar groot. Maar er gaapt een kloof tussen wat de overheid zegt te willen met het historisch onderzoek en haar houding in de rechtsgang. Al sinds 2006 toen de Stichting Comité Nederlandse Ereschulden begon met procederen tegen de Nederlandse Staat om genoegdoening te krijgen voor de Indonesische slachtoffers van oorlogsmisdaden, heeft Nederland er alles aan gedaan om de historische feiten niet te erkennen.
Zo ook in de rechtszaak die nu speelt. Neem de nabestaanden van de in 1947 gemartelde Yaseman, die door de rechtbank (gedeeltelijk) in het gelijk werd gesteld. Hiertegen is de Staat in hoger beroep gegaan. Yaseman is intussen overleden. Of neem de kinderen van geëxecuteerde Indonesiërs, de zaak Monji en anderen, die soms getuigen waren. Ook zij wachten op genoegdoening en eventueel smartengeld.
Tegen de achtergrond van het nationaal onderzoek is het opvallend dat de landsadvocaat stelt: ‘Het (is) na een tijdsverloop van meer dan 70 jaar in de meeste gevallen zeer lastig, zo niet onmogelijk, om met voldoende mate van zekerheid vast te stellen wat zich precies heeft voorgedaan.’ Van empathie is ook geen sprake, de landsadvocaat doet de zaak van de kinderen af met: de onrechtmatige executies zouden de kinderen van de gedode mannen ‘in minder directe mate hebben geraakt’ dan hun echtgenotes.
Daar waar advocaat Liesbeth Zegveld met steeds meer getuigen en documenten en steeds langere onderbouwingen komt, stuit zij verder stelselmatig op de tactiek van procedurele hobbels die de advocaat opwerpt: het te laat inleveren van aanvragen en het verjaren van de gebeurtenissen.
De Staat heeft keer op keer de rechtszaken over executies, verkrachting of marteling verloren. De rechtbank achtte oorlogsmisdaden voldoende bewezen en wijst Nederland erop dat het zelf de oorlogsmisdaden liet verjaren. Terwijl diverse kabinetten op de hoogte waren op basis van rapporten van de commissies Enthoven, Van Rij en Stam, de Excessennota, de getuigenis van klokkenluider Joop Hueting tot en met de recente onderzoeken. Toch vond het kabinet dat nieuw langdurig onderzoek ‘ons in staat stelt om deze periode beter te duiden, vragen te beantwoorden en lessen uit het verleden toe te passen in het huidige en toekomstige beleid’.
Nu zijn rechtspraak en wetgevende macht uiteraard twee verschillende pijlers van onze rechtsstaat. Maar het is moeilijk uitleggen aan de slachtoffers dat Nederland zijn dode daders een stem geeft, maar levende slachtoffers liever niet hoort; dat hun woord, in persoon gebracht, minder weegt dan archiefdocumenten.
De regering zou, indien zij oprecht is in de waarheidsvinding in het historisch onderzoek, dat ook in de rechtbank moeten zijn en niet met twee monden spreken. Wachten maakt de Nederlandse schuld nog groter. De regering mag zich niet verschuilen achter een langdurig onderzoek naar eigen handelen, zodat het niets hoeft te ondernemen voor de slachtoffers. Parallel aan het onderzoek kan genoegdoening plaatsvinden aan mensen van vlees en bloed.
De rechter is duidelijk: de overheid vertraagde de rechtsgang zelf meer dan zeventig jaar en belemmerde daarmee de weduwen en nabestaanden hun zaak eerder aanhangig te maken. Het past de regering slechts grootmoedig en genereus te zijn en de laatste tientallen weduwen en kinderen genoegdoening te verlenen, nu het nog kan. Anders heeft het archiefonderzoek slechts tot doel dat Nederland zijn geweten schoont, terwijl het nog steeds geen verantwoordelijkheid wil nemen voor deze mensen die de levende band zijn met ons verleden.
—
Tineke Bennema is historicus en journalist