Author Country Media Name Year Topic , Translator ,

De VOC Genocide – Historia

De VOC genocide

Naast zegeningen bracht nootmuskaat vooral veel ellende voor de bevolking van Banda. Ze werden vermoord en verdreven van hun geboortegrond.

Historia, 05 april 2010, Door: Hendri F. Isnaeni

Met een vloot van dertien expeditieschepen kwam admiraal Pieterszoon Verhoeven op 8 april 1608 aan in Banda Neira. De Heeren Zeventien, de directeuren van de VOC in Amsterdam gaven Amdiraal Pieterszoon Verhoeven een opdracht, zoals beschreven door Frederik Willem Stapel in ‘Geschiedenis van Nederlandsch Indië’: “We vragen uw aandacht voor de eilanden waar kruidnagel en nootmuskaat groeien en we geven u de opdracht om deze eilanden in te nemen voor de VOC, door te onderhandelen en anders met geweld.”

Al heel lang staat Banda bekend als de belangrijkste producent van nootmuskaat (Myristica fragrans) waarvan de gedroogde bloem foelie wordt genoemd. Het vlees van de nootmuskaat wordt omhult door deze bloem. Nootmuskaat en foelie worden al eeuwenlang gebruikt als specerijen en het nodigde de Europeanen uit om naar dit gebied te komen.

Eenmaal aangekomen in Banda kwam Verhoeven erachter dat de Britten, onder leiding van Kapitein William Keeling, handel hadden gedreven met de Bandanezen en andere Nederlandse handelaars. Hij was niet blij, met name omdat de Bandanezen eerder hadden geweigerd om met hem te onderhandelen. Hij vertrok daarna met driehonderd troepen naar het eiland Naira om daar Fort Nassau te bouwen, precies op de plek waar het voormalige Portugese fort had gestaan.

Toen de Bandanese ‘Orangkaya’ – lokaal leider of gerespecteerd figuur – de bouw van het fort zag vorderen wilde hij alleen onderhandelen onder voorwaarde dat de Nederlanders een gijzelaar zouden meebrengen. Verhoeven ging daarmee akkoord en wees een tweetal handelaars aan, genaamd Jan de Molre en Nicolaas de Visscher. De daaropvolgende maand begaf Verhoeven zich naar de afgesproken ontmoetingsplek. Met zich meebrengend: de raad van kapiteins, handelaren, volledig uitgeruste troepen en een Britse gijzelaar als garant stelling. Maar na aankomst op de plek van onderhandeling aan de Oostkust van het eiland Naira, was er geen Orangkaya te bekennen.

Het oogsten van de nootmuskaat, beeld: Reiner Lesprenger

Verhoeven wees zijn tolk Adriaan Ilsevier aan om op zoek te gaan naar de Orangkaya. In een klein bos waar nu de moskee van Kampung Baru staat, vond Ilsevier de ‘Orangkaya’s. Bij het zien van de volledig uitgeruste troepen raakten ze bang en vroegen Verhoeven om hen alleen tegemoet te treden met een handjevol mensen. Verhoeven heeft daarna een ontmoeting met deze Orangkaya’s gehad op de plek die nu bekend staat als Kampung Verhoeven. Het bleek een val te zijn. Samen met Jacob van Groenwegen en 26 andere Nederlanders werd Verhoeven vermoord. Jan Pieterszoon Coen, die op dat moment de secretaris van Verhoeven was, was getuige van het incident.

Na Verhoeven’s dood wordt Admiraal Simon Janszoon Coen de nieuwe commandant. Onder zijn leiding werd de bouw van Fort Nassau voltooid.

In 1617 wezen de Heeren Zeventien Jan Pieterzoon Coen aan als de Gouverneur Generaal. Nadat hij het hoofdkwartier van de VOC in Batavia had gevestigd, wilde Coen het monopolie op nootmuskaat op Banda veroveren. Tot dan toe waren de Nederlanders daar nooit in geslaagd omdat hun verkoopprijs hoger was dan die van de Britten of de lokale handelaren. Coen was ervan overtuigd dat dit monopolie alleen verkregen kon worden door de lokale Bandanezen uit te schakelen en hen uit het gebied te verdrijven.

In 1621 gaf Coen persoonlijk leiding aan de verovering van de Banda eilanden. Hij vertrok met een vloot van dertien grote schepen, een aantal verkenningsboten, veertig zeilboten en sloepen. Er gingen 1600 Nederlandse soldaten mee, 300 Javaanse dwangarbeiders en ook een aantal vrijgekochte slaven. Nadat ze in Fort Nassau aankwamen, gingen Coen en zijn manschappen over tot de aanval op het eiland Lontor en slaagden erin om het hele eiland te bezetten. Het dorp Selamon werd als hoofdkwartier ingericht. Het dorpshuis werd het kantoor van de Bandanese gouverneur kapitein Martin ‘t Sonck. Van de moskee naast het dorpshuis werd een onderkomen voor de soldaten gemaakt, ondanks de tegenwerpingen van Jareng, de Orangkaya van Selamon.

Op een avond viel de hangende lamp van de moskee op de grond. Omdat ‘t Sonck dacht dat het een aanval was, beschuldigde hij de inwoners van Lontor van deelname. Die nacht gaf ‘t Sonck zijn soldaten de opdracht om de vluchtende dorpelingen, die bescherming zochten in de heuvels, achterna te gaan. Elke inwoner die ze te pakken kregen werd vermoord. Hun huizen en schepen werden verbrand of vernield. Het aantal mensen dat erin slaagde om te ontsnappen bedroeg driehonderd. Zij zochten bescherming bij de Engelsen of vluchten naar de eilanen Kei en Aru. Er vielen minimaal 2.500 doden; enerzijds door de beschietingen en vervolgingen, anderzijds door uithongering. Na het bloedbad zouden slechts 480 van de totaal 14.000 inwoners op de Banda eilanden overblijven.

Ook de Orangkaya werden opgepakt op beschuldiging het verzet te hebben aangewakkerd. Acht van de meest invloedrijke Orangkaya werden gevangen gezet in bamboe kooien, net buiten Fort Nassau. Zes Japanse beulen drongen naar binnen en hakten hun lichamen in vieren. Daarna onthoofden ze ook de 36 andere Orangkaya en verminkten de lichamen. De hoofden werden van de lichamen gescheiden. De afgehakte hoofden en lichamen werden op bamboesperen gespietst en in het openbaar vertoond. Het bloedbad van 44 Orangkaya vond plaats op 8 mei 1621.

Toen de plaatselijke bevolking er niet meer was bracht Coen mensen van andere regio’s naar het eiland. De meesten van hen kwamen uit Makassar maar er waren ook Buginezen, Maleiers, Javanen, Chinezen, een aantal Portugezen, Molukkers en Butonezen. De VOC verpachtte de nootmuskaat plantages aan voormalige soldaten en ander VOC personeel. Het werkvolk bestond uit slaven die afkomstig waren uit de hele archipel. De oogst werd verkocht aan de VOC.

Op de plaats van het bloedbad is het Parigi Rante monument opgericht. Gegraveerd zijn de namen van veertig Bandanese vrijheidsstrijders en Orangkaya, aangevuld met namen van Indonesische vrijheidsstrijders die ooit naar Banda waren verbannen, zoals: Tjipto Mangunkusumo, Iwa Kusumasumantri, Hatta, en Sjahrir.