Het onderzoek naar Nederlands-Indië is gedoemd te mislukken’
HPdetijd, 18 september 2017, Door: Marjolein van Pagee
In het Amsterdamse Pakhuis de Zwijger vond afgelopen donderdagavond de kick-off plaats van het nieuwe onderzoek over de koloniale oorlog die ons land tussen 1945 en 1949 tegen de onafhankelijke staat Indonesië voerde. Deze vierjarige studie zal de Nederlandse belastingbetaler meer dan 4 miljoen euro gaan kosten. Helaas is dit plan gedoemd te mislukken. Dit klinkt pessimistisch, maar dat hoeft het niet te zijn als de koers drastisch gewijzigd wordt, vindt Marjolein van Pagee. Ze beschrijft puntsgewijs haar kritiek.
1. Ligt de focus niet te veel op oorlogsmisdaden?
Het onderzoek wil weten op welke schaal en hoe systematisch Nederlandse militairen over de schreef zijn gegaan. Deze focus is misleidend omdat niet alleen de meest brute geweldsacties duiding nodig hebben. Door slechts op het meest excessieve geweld in te zoomen zal het onderzoek ons niet veel wijzer maken. Dat komt omdat Nederland erg hardleers is.
Er is al zoveel over geschreven, toch wordt nog steeds de retorische vraag gesteld of er oorlogsmisdaden zijn gepleegd terwijl Rémy Limpach (auteur van De brandende kampongs van Generaal Spoor, red.) en zijn voorgangers dat al lang en breed hebben aangetoond.
Racistisch systeem
Waarom wil het maar niet doordringen dat Nederlanders net als alle andere mensen op aarde in staat zijn tot gruwelijkheden? Het zou toch logisch moeten zijn dat als je jonge kerels met een geweer in de hand op oorlogspad stuurt – geïndoctrineerd met het propaganda-verhaal dat criminele bendes de lokale bevolking terroriseren – er verschrikkelijke dingen gebeuren? Zeker als je dat afzet tegen de achtergrond van een in en in racistisch systeem.
Toch lijkt het telkens weer als een totale schok te komen, vandaar de behoefte om het grondig uit te zoeken.
Misschien dat deze hardleersheid te maken heeft met het koloniale systeem in Nederlands-Indië dat Nederlanders voor eeuwen liet geloven dat ze werkelijk beter waren dan hun onderdanen. Vanuit een geschokte verbaasdheid – en wie weet vermengd met banenbelang – gaan onderzoekers zich nu vier jaar storten op het in kaart brengen van de meest extreme gruwelijkheden, inclusief de politieke besluitvorming daaromheen. Een belangrijke vraag die nu blijft liggen is: was het systeem waarbinnen deze misdaden konden plaatsvinden niet ook racistisch en vernederend als er geen geweld aan te pas kwam?
2. Is een kolonie legitiem?
Waar het al misgaat is dat de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog als regulier conflict wordt neergezet met een speciale retoriek. In de trant van ‘waar twee vechten hebben twee schuld’ wordt er gewezen naar twee schuldige partijen. Alsof het twee legale staten betrof die op gelijkwaardige voet tegenover elkaar stonden en dus beiden evenveel verantwoordelijkheid dragen.
Het uitgangspunt dat Indonesiërs net zo goed een schuld hebben in te lossen vanwege hun rol in de Bersiap getuigt daarvan. Echter, waar de onderzoekers aan voorbij gaan is dat het koloniale regime op geen enkele manier legitiem was.
Dat Nederlanders daar al eeuwenlang actief waren, maakt de claim op dit gebied nog niet rechtsgeldig. De vraag op welke schaal Nederlanders oorlogsmisdaden pleegden, gaat voorbij aan de veel belangrijkere vraag of de kolonie überhaupt recht had te bestaan. Schond Nederland niet sowieso mensenrechten door deze claim te maken, zelfs al zouden Nederlandse militairen tussen 1945 en 1949 alleen maar brood en medicijnen hebben uitgedeeld in Nederlands-Indië?
Het inzoomen op de meest extreme uitspattingen van geweld in een keurig afgebakend tijdsbestek is zinloos zolang er gepraat wordt alsof het een democratisch gekozen regering was waartegen de Indonesiërs in opstand kwamen.
3. Stellen we niet de verkeerde vragen over de Bersiap?
Het onderzoek zegt ook aandacht te willen besteden aan de Bersiap. Duiding van deze periode van antikoloniaal geweld is inderdaad belangrijk. Er bestaat er nog zoveel onduidelijkheid over. Echter, met de vraag die nu op tafel ligt worden de zaken omgedraaid. In de brief die de onderzoekers aan de Tweede Kamer stuurden valt te lezen dat men vooral wil uitzoeken wat het psychologische effect was van de Bersiap op het gedrag van Nederlandse militairen.
Wereld op zijn kop
Dus de Bersiap moet verklaren hoe het toch kan dat Nederlandse jongens misdaden hebben gepleegd. Alsof die brave jongens niet waren ontspoord als de Indonesiërs niet zo gewelddadig waren geweest. Dit is de wereld op zijn kop! Ten eerste waren de meeste dienstplichtigen nog nooit in Indonesië geweest, ze hadden deze periode dus niet eens meegemaakt.
Ten tweede is het antikoloniale geweld onmogelijk als startpunt te beschouwen, ongeacht de bruutheid ervan. Men spreekt over ‘koloniale oorlog’ zonder te begrijpen wat dat laatste inhoudt. Zo wordt Indonesië medeplichtigheid verweten voor een geweldexplosie die zij niet hebben ontketend in het toenmalige Nederlands-Indië. Alsof de Indonesische haat uit de lucht kwam vallen. Blijkbaar is het ook al zo moeilijk te bevatten dat Indonesiërs het koloniale regime niet bepaald konden waarderen.
Hoe het ook zij, het is gewoon onmogelijk om de Bersiap los te koppelen van de koloniale onderdrukking van daarvoor en de minachting die Nederland toonde toen Sukarno in 1945 de Republiek uitriep. Waren diegenen die tijdens de Bersiap vermoord werden in feite niet ook slachtoffer van het Nederlands kolonialisme? De onderzoekers zouden zich beter kunnen verdiepen in hoe de anti-Indonesische propaganda de Hollandse breinen indoctrineerde en hoe dit onze perceptie nog steeds weet te beïnvloeden.
4. Is het onderzoek niet ‘gekleurd’?
Daarnaast is het geen neutraal en onafhankelijk onderzoek. Alleen al het feit dat het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) een van de instanties is die het onderzoek gaat uitvoeren, wijst daarop. Dit instituut is nota bene onderdeel van het Ministerie van Defensie en helpt de Staat met de inhoudelijke verdediging van aanklachten die zijn ingediend door Indonesische oorlogsslachtoffers (zoals bekend door bemiddeling van Jeffry Pondaag van stichting K.U.K.B.).
Dat is dezelfde Staat die doodleuk tegen deze stokoude mensen zegt: er is gebrek aan bewijs, we geloven niet wat u zegt. De medewerkers van het NIMH hebben een dubbele rol als hun expertise ook gebruikt wordt om claims van Indonesische oorlogsslachtoffers mee te weerleggen. Toch gelooft Rémy Limpach stellig dat de neutraliteit van zijn instituut hiermee niet in het geding komt. Immers, er werd hem geen strobreed in de weg gelegd toen zijn controversiële boek – met behoorlijk wat belastende informatie – uitkwam.
Nu is ook de vrijheid van meningsuiting het probleem niet in Nederland. Onderzoekers en journalisten worden niet gemuilkorfd. De vraag is alleen: vertrouwen we diegenen in machtsposities niet iets teveel? Individuele onderzoekers mogen dan vrij zijn om te publiceren wat ze willen, het gaat er toch om wat degenen die aan de touwtjes trekken met de onderzoeksresultaten gaan doen. Vergeet niet dat tijdens, en vlak na de oorlog ook belastende rapporten zijn geschreven die vervolgens weer in de la zijn gestopt.
Het straatje was weer schoon geveegd. Natuurlijk is het moeilijk te zeggen in hoeverre de drie directeuren het een en ander afstemmen met de politiek, maar het is op zijn minst opvallend dat niemand protesteert als één van de directeuren, die zelf geen Indonesië-kenner is, het samenvattende boek in zijn eentje gaat schrijven. Een dergelijk complex onderwerp – waarover zoveel meningen bestaan – kan toch niet toevertrouwd worden aan de visie en woordkeus van één man? Het zou beter zijn als de onderzoekers elk een eigen hoofdstuk aanleveren om te voorkomen dat politiekgevoelige zaken voor de zoveelste keer goedgepraat gaan worden.
Afwezigheid Jeffry Pondaag
Met enige trots werd de samenwerking met Indonesische historici aangekondigd, het pijnlijke was alleen dat er tijdens de kick-off geen enkele Indonesiër in het panel aanwezig was. Sterker nog: de in Nederland woonachtige Indonesiër Jeffry Pondaag, die een belangrijk aandeel heeft in het aankaarten van het onderwerp, was niet uitgenodigd.
Ondanks dat grif werd toegegeven dat zijn rechtszaken het balletje aan het rollen hadden gebracht, werd hem geen minuut spreektijd gegund. Het onderzoeksteam kan dan wel optimistisch aankondigen dat ze samen gaan werken met Indonesiërs, maar zijn zij zich er wel van bewust hoe fundamenteel anders de Nederlandse denkwijze is?
Als zij al niet openstaan voor de mening van één Indonesiër, die zich in feite afzet tegen de eenzijdige Nederlandse geschiedschrijving, wat verwachten ze dan van de samenwerking met Indonesische onderzoekers? Natuurlijk zijn activisme en wetenschap niet hetzelfde, maar een al te hechte belangenverstrengeling tussen wetenschap en politiek draagt een veel groter risico met zich mee.
Het alarmerende is dat een idealistisch gedreven Indonesiër volledig genegeerd wordt, terwijl zijn belang nog wel het meest onschuldig is. Waar zijn de blaffende honden in onze samenleving die in plaats van gezapig keuvelen hun pijlers richten op de macht?
Het beïnvloedde Nederlandse denken
Om diepgewortelde denkpatronen te doorbreken zal eerst de eigen gekleurdheid van de onderzoekers ter discussie moeten worden gesteld. Het beeld van Indonesische strijders als bloeddorstige terroristen die zich allemaal schuldig maakten aan gruwelijke moordpartijen wordt zelden kritisch tegen het licht gehouden. Evenals de vraag hoe de toenmalige retoriek het Nederlandse denken nog steeds beïnvloed.
Politiek correct wordt de terminologie besproken, maar niet de ideeën erachter. Terwijl de overwegend witte onderzoekers alleen al door hun plaats in de Nederlandse samenleving, bij voorbaat subjectief zijn. Uiteraard, iedereen wordt gevormd door zijn omgeving, maar het schept weinig vertrouwen als onderzoekers zo’n blinde vlek hebben voor hun eigen gekleurdheid.
5. Geven we niet de verkeerde morele duiding?
Esther Captain (verantwoordelijk voor het deelonderzoek naar de Bersiap) gaf aan dat het moreel duiden van de geschiedenis bij uitstek een taak van de historicus is. Echter, degenen die het onderzoek leiden herhalen keer op keer dat er geen schuldige aangewezen moet worden. Dit kwam het duidelijkst naar voren in een reportage die de NOS vorige week uitzond.
Toen schrijver Alfred Birney kritiek uitte op de ‘neokoloniale bevoogdende houding’ reageerde KITLV-directeur Oostindie: “Hij doet net alsof we hier zitten te moraliseren, dat is nu precies wat het onderzoek niet wil doen, we willen niet zeggen wat waren we goed of slecht.” De vraag is: waarom niet?
Het gaat hier namelijk niet om exacte wiskunde. Velt een historicus – al dan niet onbewust – niet altijd een oordeel? Het is eigenlijk al te zien aan de opzet van het onderzoek, waarbij de suggestie gewekt wordt dat Indonesië een evenredige schuld heeft in te lossen. Hier is hetzelfde aan de hand als met de veronderstelling dat Nederlandse historici neutraal zouden zijn. Er is geen enkele geschiedschrijver die alleen maar feiten oplepelt zonder deze toe te lichten.
Moraliteit
Het kader en de woordkeus van de schrijver zeggen alles over hoe hij of zij zelf tegen het gebeuren aankijkt en om die reden is het van uiterst belang om hier kritisch op te reflecteren. Het onderzoek heeft dus wel degelijk de zwaarwegende taak om de onwetende Nederlander handvaten te bieden om het gebeuren moreel een plaats te geven. Ook al is moraliteit niet eenduidig en zullen historici onderling van mening verschillen.
Overigens is de weerzin van Nederlandse historici tegen morele duiding niet bepaald nieuw. Over de koloniale geschiedschrijving zei de Nederlandse historicus Drooglever in 1996: “Er was en is een sterke morele invalshoek. Goed of fout. Dat is geen geschikt uitgangspunt.” Opmerkelijk is dat hij een dergelijk goed-fout kader wel passend vond voor zijn analyse over de Tweede Wereldoorlog.
Wie daar goed of fout was stond voor hem als een paal boven water, maar voor wat betreft de koloniale geschiedenis was dit niet duidelijk. Daarom was het volgend Drooglever zinloos om ‘in opgewonden onbegrip te redetwisten over toenmalige intenties’.
Vervolgens schond hij zijn eigen regel door een ronduit beschamend moreel oordeel te vellen. Hij kon namelijk heel goed begrijpen dat Nederland destijds de eerste politionele actie was gestart. Volgens hem was dát de reden dat het Nederlandse bedrijfsleven nog tot 1957 ongestoord winst kon maken in Indonesië.
Hij vond de tweede actie wat minder geslaagd vanwege de slechte publiciteit en de latere verliezen. Maar voor de Republiek Indonesië was deze actie goed geweest omdat het leger beter georganiseerd raakte en deze oorlog de nationale eenheid bevorderd had.
‘Nationaal geschiedvervalser’
Tot zover de woorden van Drooglever die wat mij betreft de titel ‘nationaal geschiedvervalser’ hoort te krijgen. In ieder geval zie ik in zijn volkomen krankzinnige betoog niet terug dat hij weet waar hij het over heeft. Zou hij ook zijn morele verontwaardiging inslikken als iemand hem uitlegt dat de Holocaust op een bepaalde manier ook goed is geweest voor de eenheid van de Joden die het overleefden?
Als het vijftig jaar na dato nog de normaalste zaak van de wereld was om koloniale misdaden goed te praten, dan is die mentaliteit niet plots verdwenen. Vergeet niet dat historicus Lou de Jong de Bersiap in 1988 nog verklaarde vanuit de volksaard van de Indonesiërs. Onder de ogenschijnlijke zachtmoedigheid van de Javanen smeulde volgens hem een verdrongen agressiviteit die in situaties van strijd en spanning kon leiden tot onuitsprekelijke wreedheden.
Mijn conclusie is dan ook: we moeten veel vaker in opgewonden onbegrip redetwisten om die koloniale onzin uit ons gedachtegoed te krijgen. Pas dan is er sprake van vooruitgang.