Het schrijven van De tolk van Java
Head of Zeus, september 2020, tekst: Alfred Birney, naar het Engels vertaald door David Doherty
Voordat ik begin met te vertellen hoe en waarom en wanneer De tolk van Java ontstond, en hoe het werd ontvangen in mijn thuisland Nederland, wil ik graag kwijt dat ik bijzonder in mijn schik ben met deze Engelse vertaling, al is het maar omdat naast Nederlanders ook Engelsen en Australiërs een rol spelen. De vertaling zit zo dicht op mijn originele tekst dat ik er mijn eigen handschrift in herken. Welke schrijver zou daar niet blij mee zijn?
Na het publiceren van een dozijn boeken – romans, korte verhalen en essays – keek ik terug op een schrijverscarrière van 25 jaar en zag ik welk thema steeds weer terugkwam in mijn proza: de koloniale geschiedenis van Nederland, het oorlogstrauma van mijn vader en hoe hij mij met zijn gekte deelgenoot maakte van zijn oorlogsherinneringen én de spoken die hem, en ook mij, najoegen. Wat doet een oorlog met iemand? Is een oorlog werkelijk afgelopen als de vrede is getekend? Nee. Oorlog kan voortwoekeren in iemands herinnering en wel zodanig dat zijn handelingen er dermate door wordt beïnvloed dat hij onmogelijk kan functioneren als een brave burger die dagelijks naar zijn werk gaat, weer thuiskomt, zijn vrouw kust en zijn kinderen over de bol aait. Hij kan tegenover de buitenwereld doen alsof, maar op een dag zal zijn gezin uiteenvallen door de oorlog die hij in zijn gezin liet voortwoekeren.
Want zo was het in mijn thuishaven, die nooit als thuis heeft gevoeld. Maar had ik wel alles geschreven wat diep in de kelders van mijn herinnering verborgen lag? Moest dat er niet voor eens en altijd in één keer helemaal zonder enige terughoudendheid op papier worden gesmeten? Moest er niet eens een roman verschijnen die een duidelijk contrapunt zette op die vele honderden romans en non-fictie boeken waarin de Hollandse koloniale tijd in Nederlands-Indië als het Hof van Eden wordt voorgesteld? Ik had door de jaren heen het ene na het andere boek – literair, pulp, non-fictie, biografie, essay – verslonden maar nergens iets gelezen dat in de buurt kwam van wat ik wilde schrijven én wilde lezen. Ze kónden me wat, al die historici, biografen, romanschrijvers, literaire critici en uitgevers! Ik besloot alle literaire conventies achter me te laten en te gaan werken aan wat ik altijd al had willen schrijven, dat ene boek waarvan ik droomde vanaf de dag waarop ik 21 jaar en meerderjarig werd.
Dat het wat langer duurde kwam omdat ik een carriere als singer-songwriter najoeg. Toen ik op mijn dertigste een ongeluk aan mijn linkerhand kreeg, zag ik mezelf gedwongen dat andere talent te ontwikkelen, wilde ik nog iets van mijn leven kunnen maken. Ik debuteerde met een roman in 1987, waarin ik speelde met tijd, maar niet zonder ontzag voor literaire conventies, hoog opziend tegen de groten der aarde: Kafka, Beckett, Duras en ga zo maar door. Vijfentwintig jaar later kon ik vertrouwen op mijn schrijfervaring en durfde ik eindelijk zonder schroom de schaamteloosheid van de Nederlandse elite te lijf te gaan, die de koloniale oorlog die Nederland in Indonesië had gevoerd al te lang onder het tapijt had geschoven. Na het winnen van literaire prijzen in 2017 was er in Nederland geen houden meer aan. Mijn roman werd een bestseller en had invloed op geschiedschrijvers en romanciers, die inmiddels naar een andere toon en een ander perspectief zoeken. Dat is toch nog altijd de kracht van fictie: wat de historici laten liggen, daar neemt de autonome romancier de taak op zich.
Ik heb dit boek geschreven volgens het principe “auto-fictie” van de Franse schrijver Serge Doubrovsky, die de term in 1977 introduceerde. Opposities tussen werkelijkheid en fictie, tussen autobiografie en roman vallen weg. Ik wil de lezer de verhalen in verschillende toonsoorten laten ervaren. Het werkelijkheidsgehalte is het boek zelf. Ik beschikte in 2012 over een behoorlijk persoonlijk archief. Interviews met mijn moeder, die ik haar had afgenomen in mei 1986 met een cassetterecorder. Een enorm pak papier met foto’s van mijn vader vol herinneringen aan zijn jeugd in Surabaya. Vele verhalen en columns en reisverslagen naar Indonesië van eigen hand. Aanvankelijk speelde ik met de gedachte het hele verhaal simpelweg chronologisch te vertellen, van 1925, mijn vaders geboorte, tot aan zijn dood in 2005. Maar ik had iemand nodig om alles in een tweede perspectief te zetten: zijn oudste zoon Alan, mijn alter ego. En getuigenissen, zoals die van de moederfiguur. En uiteindelijk een compositie. Ik koos voor een polyfonische a- chronologische opzet, waarin de vaderfiguur in het eerste en laatste hoofdstuk wordt besproken maar zelf afwezig is. Daarbij gevoegd twee hoofdstukken, waarin ik hemzelf aan het woord laat, alsof hij een robot is, of desnoods een autist die niets voelt van wat hij beschrijft. Tenslotte het middelste deel, mijn favoriete stukken, die geschreven zijn vanuit het perspectief van een opgroeiend kind en puber die met een oorlogswaanzinnige vader van doen heeft. En die na het uiteenvallen van het gezin verder moet leven in kindertehuizen.
Het was geen gemakkelijke opgave, romantechnisch niet, emotioneel niet. Ik geef toe dat ik nu en dan naar tranquillizers heb moeten grijpen terwijl ik cola drinkend achter mijn laptop mezelf drie jaar vrijwel afsloot van de buitenwereld om dit boek te voltooien, waarnaar ik uiteindelijk dertig jaar toe heb gewerkt. Uit de vele reacties die ik in Nederland heb gehoord en gelezen viel het me op dat het een boek is dat je soms liever weg wilt leggen maar dat jou toch dwingt om door te gaan met lezen. Ik wens u veel leesplezier. Ja, want ik ben nog iets vergeten te zeggen: er valt nu en dan ook veel te lachen…
—
Op 3 september 2020, kwam in Londen de Engelse vertaling uit van ‘De Tolk van Java’, via uitgeverij Head of Zeus. Het boek is vertaald door David Doherty.