Onderzoek en herdenk het koloniale verleden samen
Er is over de Nederlandse koloniale geschiedenis in ‘Indië’ van alles te zeggen, en zeker ook goeds – ook al passen de uitgangspunten van onze aanwezigheid niet in een hedendaags perspectief. In de twintigste eeuw werd het Nederlandse beleid gedreven door een mix van hard-boiled economisch en geopolitiek eigenbelang en een oprechte wil de bewoners van de archipel verder te brengen.
Opiniestuk Historisch Tijdschrift Transparant, oktober 2016, Door: Gert Oostindie
De paternalistische overtuiging dat de Indonesiërs dat zonder ons niet zouden kunnen én dat zij dat zelf ook wel begrepen droeg sterk bij aan het onbegrip over het nationalisme aldaar en de bereidheid ten oorlog te gaan, al mocht dat zo niet heten (met ‘politionele acties’ werd gesuggereerd dat het slechts om binnenlandse ordeproblemen ging). En dan was er nog de dure plicht om enkele honderdduizenden bewoners van de archipel te beschermen die nu eenmaal aan de koloniale kant stonden en daarom alles te verliezen hadden bij anarchie of een vertrek van Nederland.
In deze context versterkte Nederland het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en stuurde bovendien 160.000 militairen uit eigen land naar Indonesië. Die gecombineerde krijgsmacht vocht een allengs vuilere oorlog, die niet kon worden gewonnen. Onderhandelingen leidden onder zware internationale, in de eerste plaats Amerikaanse, pressie tot de soevereiniteitsoverdracht. De Nederlandse militairen werden gedemobiliseerd en teruggezonden. Thuis in Nederland was er weinig aandacht of waardering meer voor hun werk; het boek moest snel worden gesloten. Een discussie over oorlogsmisdaden, dat paste niet in het rooskleurige zelfbeeld dat Nederland koesterde.
In 1969 bond veteraan Joop Hueting de kat de bel aan door in de pers te spreken over oorlogsmisdaden begaan door de Nederlandse krijgsmacht. Nederland was te klein, politiek, de veteranen en hun organisaties en, naar wij mogen aannemen, de militaire top had geen enkele behoefte aan breed onderzoek dat mogelijk zou aantonen dat er slechts sprake was geweest van incidentele ‘excessen’. De krijgsmacht als geheel, concludeerde het kabinet-De Jong in 1969, had zich correct gedragen. Sindsdien is het nodige veranderd.
Dat beeld is sterk gekanteld. Het is heel goed mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat het grootste deel van de militairen in de Nederlandse krijgsmacht niet actief betrokken was bij oorlogsmisdaden. Niettemin is het aannemelijk dat het aantal oorlogsmisdaden waarvoor onze krijgsmacht in Indonesië verantwoordelijk was in de tienduizenden moet worden gerekend. Dat is totaal anders dan het regeringsstandpunt van 1969 – maar dat is nooit herroepen. Wel staat de Nederlandse regering sinds 2005 op het standpunt dat Nederland de oorlog nooit (zo) had moeten voeren, het was een oorlog ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ geweest. Ook bood de regering in 2013 voor het eerst excuses aan voor concreet aangetoonde ‘geweldsexcessen’.
Zo noopt onderzoek naar de koloniale geschiedenis tot revisie van een wat rooskleurig Nederlands zelfbeeld. Hoe kan het ook anders. Getuigt zulk onderzoek van een ‘weg met ons’ mentaliteit? Nee, al is het vaak gehoorde verwijt niet helemaal onzinnig. Er is een zeker verband tussen wat wij toelaten tot, of schrappen uit, onze historische canon en wat wij zo willen zeggen over onze nationale identiteit. Er is ook wel een zeker – maar allerminst rechtlijnig – verband tussen dat zelfbeeld en de weerbaarheid van onze samenleving. En zeker kan voortdurende zelfkritiek afbreuk doen aan het nationale humeur, en bovendien onderlinge tegenstellingen aanwakkeren. Naast herinneren is soms ook vergeten – of beter, bewust een streep zetten onder het verleden – noodzakelijk voor natievorming.
Maar wat zijn we vandaag? Een land met meer dan een miljoen inwoners met koloniale wortels. Alleen al daarom is het belangrijk om een evenwichtig verhaal te kunnen vertellen over hoe en waarom ‘wij’ overzee kwamen, wat wij daar deden, hoe daar een einde aan kwam (of niet), en waarom en hoe de postkoloniale migranten hier kwamen en opnieuw wortelden. Dat is de binnenlandse agenda. Daaraan gekoppeld is er ook de buitenlandse agenda. Een land dat al decennia een agenda voert vol hoge idealen over mensenrechten en goede internationale betrekkingen is alleen geloofwaardig wanneer het demonstreert ook zelf een open oog te hebben voor de schaduwzijden van de eigen internationale geschiedenis.
In concreto? Allereerst moeten wij beter doorgronden wat er precies is gebeurd in deze oorlog. Tot op heden weigert de Nederlandse regering een breed onderzoek te financieren. Dat is onhoudbaar: herdenken begint bij het verleden kennen en begrijpen, en daar is nog veel te doen. Bij voorkeur moet zulk onderzoek samen met Indonesische historici worden verricht: dat zal ruimte geven voor een toekomstig herdenken waarin we niet langer met de rug naar elkaar toe staan.
Moet Nederland excuses aan Indonesië aanbieden? In zekere zin is dat al gedaan, door de verklaring in 2005 over ‘de verkeerde kant van de geschiedenis’ en later ook door verontschuldigingen voor specifieke ‘geweldsexcessen’. Als historicus voel ik mij niet geroepen daarover al te zeer te trompetteren, maar die excuses kunnen ruimhartiger, juist omdat steeds aannemelijker wordt dat het om structureel geweld ging waarvan de militaire en in mindere mate politieke top zich goed – en soms pijnlijk – bewust was.
Aan wie moeten zulke excuses worden aangeboden? Dat is in feite al gedaan aan individuele Indonesische slachtoffers, en de wijze waarop dat gebaar werd geformuleerd impliceert nog vele herhalingen. Aan de Indonesische staat, al was het maar door de 17e augustus eindelijk onomwonden te erkennen als de stichtingsdatum van de Republiek. Maar ook richting de eigen veteranen, grotendeels dienstplichtigen, past een excuus: zij werden op pad gestuurd met een moeilijk te rechtvaardige en onmogelijk te volbrengen missie en werden bovendien na terugkomst in Nederland onvoldoende gewaardeerd.
Moeten aan de excuses richting Indonesië ook concrete materiële consequenties worden verbonden? Dat is een kwestie van internationaal oorlogsrecht en bilaterale politiek. In zekere zin is deze vraag al beantwoord nu de Nederlandse staat individuele zaken (standrechtelijke excuses, recent ook verkrachting) beoordeelt en dan bij sluitend bewijs ook (bescheiden) schadevergoedingen uitkeert. Te voorzien is dat er veel meer van zulke zaken tot betalingen zullen leiden. Dat is goed, maar het is de vraag of dit de beste route is naar verdere verzoening tussen de twee staten. De ironie wil dat Indonesië allerminst staat te springen op nog meer zaken en gebaren – dat wordt ervaren als betuttelend, Jakarta kijkt om allerlei redenen liever vooruit. Ook daarom zou ik zeggen: streef vooral naar gezamenlijkheid in onderzoek, herdenking en verzoening.
Prof.dr. Gert Oostindie is directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde en hoogleraar Geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Vorig jaar publiceerde hij het boek Soldaat in Indonesië, 1945-1950: Getuigenissen van een oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis (Amsterdam: Prometheus, 2015). Dit opiniestuk is voor een deel gebaseerd op zijn recente artikel ‘De conflictueuze herontdekking van het koloniale verleden’, Civis Mundi Jaarboek 2016, pp. 73-83 (Soesterberg: Aspekt, 2016).